Created: September 8, 2005
Last Changed: September 12, 2005
Placed: September 12, 2005
Diepgang en Wetenschapsfilosofie
Philosophical columns, part third
Men verwijt de wetenschapsfilosofie gebrek aan diepgang. In de woorden van Wouter Oudemans:
Terwijl nadenken betekent: naar buiten verplaatst raken, geconfronteerd worden met wat er is. Of die confrontatie in de wetenschapsfilosofie plaatsgrijpt, een filosofie die aan de wetenschappen de spiegel ontleent die ze diezelfde wetenschappen voorhoudt, terwijl de wetenschappen ongehinderd door enige zorg om deze spiegel hun gang gaan, waarbij de ervaring van natuur geen moment in het geding komt, is een andere vraag.
Mijn filosofisch onderzoek naar de grondslagen van de tweede hoofdwet van de thermodynamica begon bij onhelderheid, een onhelderheid die de wetenschap zelf niet kon oplossen omdat zij er de juiste methoden niet voor had, en die zij niet wilde oplossen omdat het niet tot haar taken behoorde. Hier heeft de filosofie een taak: haar algemene karakter, haar radicaliteit in het stellen van vragen, en haar wens om tot maximale helderheid te komen maken haar bij uitstek de discipline van waaruit conceptuele onhelderheden in allerlei takken van kennis onderzocht en opgeklaard kunnen worden. Het is een bescheiden taak: hier worden niet onze grondervaringen op hun zin ondervraagd; hier wordt niet onze verhoudingswijze als zodanig aan de kaak gesteld; het raadsel van de mens is hier niet het onderzoeksobject. Maar het is een respectabele taak, en het uitvoeren ervan is een activiteit die juist door haar vervlochtenheid met specifieke facetten van ons leven wellicht nader tot dat leven staat dan die takken van de filosofie die het leven zelf ondervragen.
Zo ook is de wetenschapsfilosofie in de eerste plaats een poging om de wetenschappelijke praktijk te begrijpen, om orde te scheppen in de chaos van termen, ideeën en dogma's die circuleren rondom deze belangrijke activiteit. Daarbij maakt zij gebruik van alles wat haar bij deze taak kan helpen: filosofische distincties, empirische gegevens, "case studies" uit het verleden en het heden, wiskundige axiomatiseringen, alles wat haar maar nuttig voorkomt. Heel haar geschiedenis laat zich beschouwen als een groot experiment, waarin gekeken wordt met welke hulpmiddelen het meeste orde geschapen kan worden in de meta-wetenschappelijke chaos. Dit experiment is met weinig pretenties omgeven: de wetenschapsfilosoof beweert niet dat het uiteindelijke antwoord - zo er al zoiets bestaat - een radicaal nieuw inzicht zal zijn dat ons leven voor altijd zal veranderen. Noch beweert hij dat de antwoorden van de filosofen invloed hebben, of zelfs maar zouden moeten hebben, op de wetenschappelijke praktijk. Wat hem drijft is de lust van het kennen; wat hem interesseert is de rijke traditie der wetenschap; wat hem intrigeert is het spel van filosofie en feit dat men rondom deze traditie moet wentelen zodra men haar probeert te begrijpen.
Maar dit alles is slechts een enkel facet van de wetenschapsfilosofie, ook al is het dan het belangrijkste en meest in het oog lopende. Het denken kan op twee manieren bij dieptes, afgronden en grondervaringen komen: ten eerste door zich er direct op te richten; ten tweede door ze te ontmoeten, er voor stil te staan, ze tegen te komen als dat wat onder of buiten het denken zelf ligt. Na jaren van werk en arbeid aan een concreet probleem vindt het denken een antinomie, een tegenstelling die alle creativiteit van de denker weerstaat; de gegevens zijn onverenigbaar, en toch kunnen zij niet worden genegeerd; de logische conclusies zijn onaanvaardbaar, of de aanvaardbare conclusies zijn niet-logisch - feit is dat het denken in de concrete problemen waarmee het zich geconfronteerd ziet en die het niet uit de weg kan gaan spanningen vindt die voorbij het probleem en het concrete onderwerp wijzen. Hier opent zich de afgrond, hier begint de ondergang in een diepte, de diepgang.
Waarom echter niet direct de eerste weg kiezen? Waarom de diepgang met een zo grote omweg, via het onderzoek zonder pretentie, benaderen, wanneer men ook direct en zonder omhaal de vraag der vragen kan stellen, het menszijn kan problematiseren en lachend en huilend in de kloof kan springen, vallend, vallend, vallend, tot men uiteindelijk grond vindt?
Wat de tweede weg garandeert is een connectie met het leven, met het concreet geleefde leven. Wanneer men uiteindelijk, door een denken van reële problemen, bij een afgrond uitkomt, dan is men er van verzekerd dat dit een afgrond in het leven zelf is; dat het afdalen ervan niet slechts tot mooie woorden en fantasieën van verhevenheid leidt, maar tot werkelijk inzicht, misschien zelfs tot wijsheid. De tweede weg beschermt de denker tegen het afdalen in kloven die hijzelf of een ander gemaakt heeft uit woorden en stemmingen, een kloof die geen enkel belang heeft, maar hem toch wel eens op zou kunnen slokken. Het aantal spelologen van de geest dat in plaats van wijsheid op de bodem van de kloof een paradijs van semantisch-emotionele lotuseters vond en verkoos daar voor eeuwig te blijven toeven, valt niet gemakkelijk te overschatten. En dan zijn er nog zij die eeuwig bleven vallen door het duister van een oneindig Universum, terwijl de aarde boven heen steeds kleiner werd en niet langer voldoende zwaartekracht had om hen naar zich terug te roepen.
Diepgang willen is een filosofische deugd. Denken dat diepgang gemakkelijk te vinden is, of dat men zelfs maar van te voren zou kunnen weten waar het gevonden kan worden, is daarentegen voor de denker een buitengewoon groot gevaar.
Ik geloof niet dat een boek van vierhonderd pagina's diep kan zijn. Diepgang bereikt men in twee zinnen, of helemaal niet.
Back